Georganiseerd door de Stichting Eerherstel Mariënburg:

Herdenking van de bloedige opstand van 1902
op plantage Mariënburg

door professor Chan Choenni

 

Op zondag 30 juli 2023 vond een plechtige herdenking plaats in Den Haag van het bloedbad dat op 30 juli 1902 werd aangericht op plantage Mariënburg.
Een paar honderd Hindostaanse contactarbeiders wilden hun gearresteerde lotgenoten bevrijden. Zij werden echter tegengehouden door kogels. afgevuurd door Nederlandse militairen. Er waren uiteindelijk 24 doden te betreuren als gevolg van het in koelen bloedde schieten op deze opstandelingen.
Marienburg was toentertijd de grootste suikerplantage van Suriname waar voornamelijk Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders werkten. Er was als gevolg van de toenmalige suikercrisis een loonverlaging ingevoerd op het stukloon. Het reguliere dagloon onder de contractarbeiders voor mannen 60 cent en voor vrouwen 40 cent. Dat was wettelijk vastgelegd en kon niet zomaar worden gewijzigd. Men kon echter ook werken voor stukloon; per job of zoals in Suriname werd gezegd jap. Voor de zware werktaak, namelijk het kappen en uitdragen van suikerriet per veldbed (een bepaald areaal) werd 24 cent betaald. Harder werkende arbeiders konden per dag voor deze job 80 cent of zelfs 1,20 per dag verdienen. Een deel van de vitalere arbeiders werkten dan ook liever voor een stukloon. Dit stukloon per veldbed werd echter verlaagd tot 16 cent in verband met de eerdergenoemde suikercrisis.  Er werd stevig geklaagd door deze contractarbeiders over deze loonsverlaging. De directeur van het bedrijf en plantage Mariënburg was destijds de Schot James Mavor. Mavor had vanaf 1882 dit bedrijf opgebouwd. Hij poogde in 1902 de ontevreden arbeiders iets tegemoet te komen. Hij kwam op 29 juli 1902 daarom persoonlijk te paard om het veldbed te inspecteren. Hij stelde daarna een zeer minimale verhoging van enkele centen voor. De betreffende arbeiders waren echter zo woedend over deze minimale verhoging dat zij besloten Mavor een lesje te leren. Zij scholden Mavor uit en met opgeheven houwers kwamen zij op hem af. Gezeten op zijn paard vluchtte Mavor naar de fabriek. Hij werd echter achterna gezeten door deze woedende arbeiders. Alle wrok en jarenlange agressie tegen Mavor kwamen aan de oppervlakte. Toen de woedende arbeiders bij de fabriek aankwamen en waarschijnlijk naar binnen zouden stormen, besloot Mavor naar buiten te komen. Hij poogde de woedende arbeiders tevergeefs te kalmeren rekenende op zijn overwicht gebaseerd op zijn jarenlange ervaring. Terzijde: Mavor vluchtte niet naar zijn eigen woning op hoge neuten. Hij kon zijn winchester geweer pakken en staand vanaf de hoogste traptrede de groep bedreigen of schieten. Neen: hij vertrouwde tevergeefs op zijn gezag en koos voor onderhandeling. Toen Mavor naar buiten kwam uit het fabrieksgebouw raakte een steen die werd gegooid zijn hoofd. Hij werd zwaar gewond en bloedde hevig en viel neer. Vervolgens werd hij door een groep woedende arbeiders met houwers gekapt. Hij moest 34 kapwonden incasseren en bloedde ter plekke dood.

Deze agressie tegen hem was echter niet alleen vanwege de loonverlaging, maar ook omdat eerdere klachten niet serieus werden genomen. Er was tevens slecht management en bepaalde opzichters en families werden voorgetrokken. Maar vooral de seksuele intimidatie van Hindostaanse vrouwen was een bijzondere reden. Mavor kreeg bijvoorbeeld als 47-jarige man een dochter met zijn 15-jarige Hindostaanse huisbediende Jinti. Jinti arriveerde als eenjarig kind en wees met het schip Zanzibar in 1878 in Suriname. Hoogstwaarschijnlijk waren haar ouders bezweken tijdens de overtocht. Weeskinderen kwamen onder hoede van het Immigratiedepartement en werden ter adoptie afgestaan aan rijke planters of welvarende lieden in de kolonie Suriname. Jinti werd huisbediende bij Mavor. Ik heb met drie kleindochters van de dochter van Mavor en Jinti gesproken. Een kleindochter heeft een DNA onderzoek laten doen. Het bleek dat zij Noorse genen heeft. De Vikingen hebben in Schotland huisgehouden tijdens de middeleeuwen. Mavor was namelijk van Schotse afkomst en is dus hun overgrootvader. Twee achterkleindochters stellen dat er sprake was van verkrachting. De derde stelt dat het niet per se verkrachting hoefde te zijn. Mavor was echter getrouwd en woonde samen met zijn vrouw op Mariënburg.

Mavor zou ook een seksuele relatie met de vrouw van de heer Dhoen Dhoen hebben. Dhoen Dhoen was degene die één van de eerste slagen met een houwer had toegediend aan Mavor. In de geschreven bronnen wordt niet gerept over deze relaties en verkrachting. Maar de schrijver Leo Ferrier die alle geschreven bronnen heeft bestudeerd stelt dat het zeer waarschijnlijk is dat de verhalen over seksuele intimidatie kunnen kloppen. Er was destijds een groot tekort was aan Hindostaanse vrouwen. Men reageerde dan ook furieus op seksuele intimidatie van Hindostaanse vrouwen. Blijkens de overleveringen maakten toentertijd ’witte bazen’ (manjha’s) misbruik van Hindostaanse vrouwen. Als er kinderen uit deze seksuele relaties werden geboren werd gezegd ‘larkwa ke parchanya laghe (er is een schaduw over het kind). Het tekort aan Hindostaanse vrouwen was toen nijpend. Zo vertelde een informant dat hij in zijn jeugd oude mannen op de tegenovergelegen plantage Margarita hoorde vertellen dat zij vanwege de 24 doden nu ook een kans hadden op een echtgenote. Zo hoog was de nood blijkbaar en de agressie die seksuele intimidatie opriep.

Na de kappartij werden de telefoonkabels doorgesneden om het contact met Paramaribo te verhinderen. Niettemin lukt het de districtscommissaris contact teleggen met de autoriteiten in Paramaribo. Vanuit Paramaribo werden met drie schepen 123 militairen aangerukt en zij kwamen diezelfde avond, namelijk op 29 juli 1902 aan. De autoriteiten zouden met ondersteuning van deze militairen de volgende ochtend de daders arresteren en de orde herstellen op Mariënnburg. De volgende dag op 30 juli 1902 werden vroeg in de ochtend door de gezaghebbende districtscommissaris met ondersteuning van militairen de daders opgespoord in de zogeheten coolielines. Deze woonhuizen waren gelegen aan de overkant van het bedrijfsterrein. De daders werden opgepakt en overgebracht naar het bedrijfsterrein. Maar de arbeiders weigerden na het luiden van de bel om naar het werk te gaan op de velden. Integendeel: veel mannen begonnen hun houwers scherp te slijpen bij de slijperij aan de straatkant. De autoriteiten hadden terecht het vermoeden dat men met geweld zou pogen om hun gearresteerde broeders te bevrijden.

Drie groepen arbeiders, twee Hindostaanse en een Javaanse groep, in totaal enkele honderden man sterk, rukten met opgeheven houwers en stokken op richting het cordon van militairen. Er werd herhaaldelijk gecommuniceerd in verschillende talen om de aangegeven lijn niet te overschrijden. Er werden ook bajonetten op de geweerlopen aangebracht om de opstandelingen te imponeren en om hen op afstand te houden. Tevergeefs. Men riep maar maar en stormde op de militairen. Na het eerste waarschuwingsschot had de groep Javaanse opstandelingen zich hevig geschrokken teruggetrokken. Maar twee groepen Hindostaanse arbeiders rukten verder op met opgeheven houwers en stokken. Er werden na de order van luitenant Plet gericht 117 kogels afgevuurd om de Hindostaanse opstandelingen tegen de houden. 16 opstandelingen vonden ter plekke de dood. Er waren 65 gewonden te betreuren en 8 van hen bezweken later aan hun ernstige verwondingen. In totaal waren er dus 24 doden te betreuren: allen Hindostaanse contractarbeiders.

De zestien lijken werden naast elkaar gelegd om aan de arbeiders te tonen welke straf zij konden krijgen als zij in opstand kwamen tegen het Nederlandse gezag. Er werd besloten om op een geheime plek een massagraf aan te leggen. Tevens werd besloten om twee lagen ongebluste kalk in het massagraf te storten. De beenderen zouden daardoor snel vergaan en dit massagraf zou onvindbaar zijn. Het zou geen herinneringsplek worden.
Na ruim honderd jaar is dit massagraf ondanks onderzoek van de archeoloog wijlen Ben Mitrasingh niet gevonden. De agent generaal Barnet Lyon die de belangenbehartiger was van de contractarbeiders was tegen deze wrede methode van begraven en protesteerde tevergeefs. Hij vertrok uit frustratie met groot verlof naar Nederland en is nooit teruggekeerd om zijn functie opnieuw te vervullen in Suriname.
Het lijk van Mavor en  de gewonden werden overgebracht naar Paramaribo. Een grote menigte stond hen op te wachten bij de Waterkant te Paramaribo. In Paramaribo werden de Hindostaanse gewonden uitgejouwd en uitgescholden voor barbaren. Veel Hindostanen in Paramaribo werden door de niet-Hindostaanse bevolking daarna geïntimideerd. De koloniale regering heeft daarop de bevolking opgeroepen om Hindostanen met rust te laten en gewezen op de grote arbeidsprestaties en hun waardevolle bijdrage aan de kolonie Suriname. De rust keerde langzamerhand terug.

Na enkele maanden volgende een rechtszaak en de daders werden gestraft. Naast de Hindostaanse daders werd ook de Javaanse arbeider Wongsoredjo gestraft. Hij zou de Javaanse arbeiders hebben opgehitst en herhaaldelijk geklaagd over de lage lonen. De hoofddader Dhoen Dhoen kreeg als straf een kromboei opgelegd. Later kregen de daders gratie. Maar Dhoen Dhoen was mank geworden en sleepte zich voort op zijn knieën door Paramaribo. Er is gedebatteerd in Nederland over dit Nederlandse bloedbad. De toenmalige Minister van Koloniën, W. Idenburg, gaf toe dat het management niet goed functioneerde op plantage Mariënburg. Er werden echter beleidsmatig geen gevolgen getrokken. Idenburg werd daarna gouverneur in Suriname en later gouverneur generaal in Indonesië.
Ook in Groot Brittanië werd gediscussieerd over deze bloedige opstand. (Handelingen Tweede kamer 1902, pagina 789). Het Tweede Kamerlid Henri van Kol stelde op 24 december 1902 tijdens behandeling van de begroting over Suriname:

"De koelies zijn geen menschen om op te staan en zich aan het vuur van militairen bloot te stellen, als zij niet tot het uiterste getart zijn, en de Minister voor Indië behoort aan te dringen op een grondig onderzoek naar de aanleiding tot de rustverstoring te Mariënburg. Niet alleen behoren krasse vertoogen ter zake te worden gericht tot de Nederlandsche Regeering, maar ook dienen onverwijld stappen te worden gedaan om verdere aanwerving van koelies in (Britsch) Indië voor Nederlandsch Guyana te verbieden. Hij stelde: Er wordt gedaan wat men kan om de toestanden te verbeteren, en de Gouverneur heeft in deze aan een commissie een ernstig onderzoek opgedragen. Maar afdoende verbetering is alleen mogelijk wanneer men niets meer aan het toeval overlaat, dat men geen aanleiding geeft tot ontevredenheid en opstand, om aldus te beletten dat de Engelsche Regeering een stok kan vinden om te slaan".

Of een onderzoek is gedaan en een rapport bestaat, heb ik niet kunnen achterhalen. Deze gruwelijke episode uit de Nederlandse koloniale geschiedenis behoeft evenwel geëigende aandacht. Nu Nederland bezig is in het reine te komen met deze geschiedenis van onderdrukking en uitbuiting zijn excuses namens de Nederlandse regering voor het doodschieten van deze contractarbeiders en het onvindbaar maken van het massagraf op hun plaats. Voorts is ter compensatie de renovatie van een deel van woon- en fabriekscomplex van Mariënburg nodig. Mariënburg is immers een symbool van Hindostaanse en Javaanse contractarbeid berustend op uitbuiting en onderdrukking. De stichting Eerherstel Mariënburg spant zich om deze eisen te honoreren. De Nederlandse regering, de ABNAMRO bank en de Nederlandse bank zullen de renovatie tot stand moeten brengen. ABNAMRO is de opvolger van de Nederlandse Handels Maatschappij die eigenaar was van Mariënburg.

De auteur, Prof. Chan Choenni,  is Adviseur van de Stichting Eerherstel Marienburg.